L'Internationale

Eugène Pottier

De internationale

vertaling: Henriette Roland Holst
aangevuld door het Algemeen Belgisch Vakverbond

Debout ! les damnés de la terre !
Debout ! les forçats de la faim !
La raison tonne en son cratère :
C’est l’éruption de la fin.
Du passé faisons table rase,
Foule esclave, debout ! debout !
Le monde va changer de base :
Nous ne sommes rien, soyons tout !
Ontwaakt, verworpenen der aarde!
Ontwaakt, verdoemden in hongers sfeer!
Reedlijk willen stroomt over de aarde
En die stroom rijst al meer en meer.
Sterft, gij oude vormen en gedachten!
Slaafgeboornen, ontwaakt, ontwaakt!
De wereld steunt op nieuwe krachten,
Begeerte heeft ons aangeraakt!
C’est la lutte finale :
Groupons-nous, et demain,
L’Internationale
Sera le genre humain (2 x)
Makkers, ten laatste male,
Tot den strijd ons geschaard,
En d’Internationale
Zal morgen heersen op aard. (2 x)
Il n’est pas de sauveurs suprêmes :
Ni Dieu, ni César, ni tribun,
Producteurs, sauvons-nous nous-mêmes !
Décrétons le salut commun !
Pour que le voleur rende gorge,
Pour tirer l’esprit du cachot,
Soufflons nous-mêmes notre forge,
Battons le fer quand il est chaud !
't Verstand zal nooit kunnen geloven
In God en bovenaardse wet;
't Is gedaan met blinden en met doven.
't Wordt de tijd van het rood gebed.
Plukt nu zelf de vruchten van uw werken,
Zegt uw geest wat uw hart weet,
Gij zijt de stoeren en de sterken,
Smeedt nu het ijzer, het is heet.
L’État comprime et la loi triche ;
L’Impôt saigne le malheureux ;
Nul devoir ne s’impose au riche ;
Le droit du pauvre est un mot creux.
C’est assez languir en tutelle,
L’Égalité veut d’autres lois ;
« Pas de droits sans devoirs, dit-elle
« Égaux, pas de devoirs sans droits ! »
De staat verdrukt, de wet is logen,
De rijkaard leeft zelfzuchtig voort;
Tot ‘t merg wordt d’arme uitgezogen
En zijn recht is een ijdel woord
Wij zijn het moe naar andrer wil te leven;
Broeders hoort hoe gelijkheid spreekt:
Geen recht, waar plicht is opgeheven,
Geen plicht, leert zij, waar recht ontbreekt.
Hideux dans leur apothéose,
Les rois de la mine et du rail
Ont-ils jamais fait autre chose
Que dévaliser le travail ?
Dans les coffres-forts de la bande
Ce qu’il a créé s’est fondu
En décrétant qu’on le lui rende
Le peuple ne veut que son dû.
Verwaande, dikgemeste heren,
De koningen van kool en staal,
Pronkten met de mooiste van uw veren,
En hun spreken was dieventaal...
In de diepe kluizen van hun banken,
Glanst het goud van uw vruchtbaar zweet.
Vooruit geen moeden meer en manken,
Stelt zelf de prijs voor al uw leed.
Les Rois nous soûlaient de fumées,
Paix entre nous, guerre aux tyrans !
Appliquons la grève aux armées,
Crosse en l’air, et rompons les rangs !
S’ils s’obstinent, ces cannibales,
À faire de nous des héros,
Ils sauront bientôt que nos balles
Sont pour nos propres généraux.
De heersers door duivelse listen
Bedwelmen ons met bloedigen damp.
Broeders, strijdt niet meer voor andrer twisten,
Breekt de rijen! Hier is uw kamp!
Gij die ons tot helden wilt maken,
O, barbaren, denkt wat ge doet;
Wij hebben waap'nen hen te raken,
Die dorstig schijnen naar ons bloed.
Ouvriers, paysans, nous sommes
Le grand parti des travailleurs ;
La terre n’appartient qu’aux hommes,
L’oisif ira loger ailleurs.
Combien de nos chairs se repaissent !
Mais, si les corbeaux, les vautours,
Un de ces matins, disparaissent,
Le soleil brillera toujours !
Gij allen, arbeiders en boeren,
Staat samen in dezelfde strijd;
't Is geen tijd voor kirren en voor koeren,
Wie niet vecht speelt zijn troeven kwijt.
Bundelt nu uw dromen en uw wensen,
Remt de sperwer straks in zijn vlucht,
En morgen zijt gij nieuw mensen,
Gelijk een schoongewaaide lucht.

 


Datum waarop deze pagina laatst werd bijgewerkt: 2014-03-31