Vandaag wil ik spreken over kalenders, en over de tijd in het algemeen, maar vooral over kalenders.
Ik stel drie kalenders voor, die ik uitgekozen heb omdat ze belangrijk zijn voor het leven in ons land, maar ook omdat ze als voorbeeld kunnen dienen voor de drie belangrijkste kalendertypes. De romeinse kalender, met als ondertypes de juliaanse en de gregoriaanse kalender, is onze officiële kalender, en een voorbeeld van een zonnekalender. De joodse kalender wordt bij ons niet zoveel gebruikt, maar hij heeft wel invloed gehad op ons paasfeest en enkele andere data. Hij is ook een voorbeeld van een gecombineerde zon- en maankalender. En de islamitische kalender, die de religieuse feesten regelt van 6 % van de inwoners van België, is een voorbeeld van een zuivere maankalender.
Ik begin met enkele begrippen uit de sterrenkunde. Daarna beschrijf ik meer in detail de drie kalenders. Ik heb het ook over de jaartelling, een probleem dat verband houdt met de gekozen kalender, maar er toch ook niet volledig door bepaald is. Daarna bespreek ik de week, die schijnbaar deel uitmaakt van elk van de drie besproken kalenders, maar die we ook kunnen zien als een tweede kalender die gebruikt wordt samen met de eerste. Uiteindelijk spreek ik ook nog even over de indeling van de dag: over de plaatselijke tijd, de officiële tijd volgens tijdzones, en over de nu geldende definitie van de natuurkundige eenheid van tijd, de seconde.
Om te beginnen dus: een beetje sterrenkunde.
De basiseenheid van elke kalender is het etmaal, of zoals we meestal zeggen: de dag. Wie dagen telt, krijgt er de nachten automatisch bij.
Sterrenkundigen onderscheiden verschillende tijdseenheden die ze allemaal dag noemen met nog iets ervoor. Het gemakkelijkst te meten, met de grootste precisie en ook het meest constant, is de siderische dag. Een siderische dag is de tijd tussen twee doorgangen, volgens een waarnemer op aarde, van een vaste ster door haar hoogste punt. Een vaste ster is een lichtpunt dat zich zo ver van ons bevindt, dat het tijdens een mensenleven schijnbaar niet beweegt ten opzichte van andere vaste sterren: haar beweging aan het uitspansel toont eigenlijk alleen onze eigen beweging door de ruimte.
Maar we werken niet bij het licht van Sirius, en we gaan niet slapen als Sirius achter de horizon verdwijnt. Onze referentie is de zon, en die zien we 365 keer in een periode van 366 siderische dagen. Onze kalenderdag is dan ook de zonnedag.
Een andere belangrijke tijdseenheid is de maand, voor astronomen de synodische maand. Een synode is een bijeenkomst, en hier gaat het om de schijnbare samenkomst van de zon en de maan: niet om een bijna perfect samenvallen zoals bij zonsverduisteringen, maar om de meer regelmatige afwisseling van nadering en verwijdering, zoals te zien in de schijngestalten van de maan. De maand is belangrijk voor reizigers en zeelui (zeereizigers en vissers). Reizigers reizen het liefst in een periode met heldere nachten. Zeelui willen weten wanneer de haven bereikbaar zal zijn. Dat hangt af van de getijden, dus tegelijk van het uur van de dag en de gestalte van de maan. De gemiddelde duur van een synodische maand is 29,530588 gemiddelde zonnedagen.
Ten derde is er het jaar. Het tropisch jaar is de periode die het ritme aangeeft van de seizoenen. Een tropisch jaar duurt ongeveer 365,24219 dagen, of 12,368267 maanden.
De meeste kalenders kennen iets dat lijkt op een jaar, en iets dat lijkt op een maand. Maar omdat de precieze duur van maand en jaar moeilijk te combineren zijn, moet men kiezen voor het belangrijkste: de maangestalten of de seizoenen. Volkeren die leefden van landbouw kozen meestal een zonnekalender. Handelaars, herders en zeelui hadden liever een maankalender. En velen probeerden toch het onverenigbare te verenigen.
Over de romeinse kalender voor Julius Caesar bestaan veel verhalen, maar weinig is met zekerheid geweten. Het lijkt erop dat oorspronkelijk een maankalender gebruikt werd, met minstens tien maanmaanden in elk jaar. Is het zo dat er ooit maar tien maanden waren in een jaar? Het kan zijn dat de wintertijd buiten de kalender gehouden werd: het jaar begon in maart en eindigde in december. Januari en februari werden pas later ingevoerd. Maar een andere mogelijke uitleg is dat men ooit tien seizoenen onderscheidde, maar dat die seizoenen niet samenvielen met de maanden van de kalender. Kleinkinderen hebben later de verhalen van hun grootouders over tien seizoenen verkeerd begrepen.
Dat oorspronkelijk een maankalender gebruikt werd, kunnen we nog zien aan de rare manier waarop Romeinen een datum noemden. De eerste dag van een maand waren de kalenden (latijn kalendae, een woord dat als meervoud werd ervaren), en alle dagen werden genoemd naar het aantal dagen tot de volgende kalenden, nonen of iden van een maand. Oorspronkelijk vielen de kalenden samen met de nieuwe maan, de nonen met het eerste kwartier, en de iden met volle maan. Het laatste kwartier had ook een naam (tubilustrium), maar werd niet gebruikt als referentie in de kalender.
Gedurende lange tijd telden de meeste maanden 29 dagen, en andere (maart, mei, juli en oktober) 31. Romeinen hielden van oneven getallen. Alleen februari telde 28 dagen.
Ooit kende men ook een dertiende maand. Aangezien een zonnejaar 12,368 maanmaanden duurt, heeft men waarschijnlijk gedurende enkele eeuwen schrikkelmaanden gebruikt om bepaalde jaren te verlengen (11 maal in een cyclus van 24 jaar, wat leidt tot een jaar van gemiddeld 12,458333 maanden). De naam van die schrikkelmaand was mensis intercalaris (Plutarchus, die na die tijd leefde, noemde haar mercedonius, maar dat is nooit haar officiële naam geweest), ze duurde 22 of 23 dagen, en werd tussengevoegd tussen de 23e en de 24e februari.
Dat systeem was goed uitgewerkt, maar te ingewikkeld. In de tijd van Julius Caesar kende niemand nog het systeem, en in de praktijk was het de "pontifex maximus" ("hoogste bruggenbouwer" tussen goden en mensen) die, als hoofd van de priesters van de verschillende goden, de feestdagen bepaalde, en daarom ook de kalender.
In het jaar 63 voor onze tijdrekening, werd Caesar gekozen tot pontifex maximus. Later ging hij oorlog voeren in Gallië en elders, kreeg hij een zoon met de koningin van Egypte, kwam terug in Rome en werd er dictator, maar al die tijd bleef hij ook pontifex maximus, want de verkiezing gold voor het leven.
In 46 v.C. voerde hij een nieuwe kalender in, op raad van Egyptische astronomen, maar tegelijk zo goed mogelijk aansluitend bij de Romeinse tradities. Het jaar 46 was een heel lang overgangsjaar. Omdat hij maart wou herstellen als vroege lentemaand, voegde hij uitzonderlijk twee maanden toe aan een jaar dat zo al een schrikkeljaar was, waardoor het uiteindelijk 445 dagen duurde. Vanaf de eerste januari 45 gold het nieuwe systeem, dat niet meer de maan zou volgen, maar enkel de seizoenen. Schrikkelmaanden bestonden niet meer, maar de resterende maanden moesten samen 365 of 366 dagen duren. Maanden van 31 dagen (maart, mei, juli en oktober) bleven zo, maar maanden van 29 dagen kregen er elk 1 of 2 dagen bij. Februari hield zijn 28 dagen, behalve in schrikkeljaren (om de vier jaar): dan werd er een schrikkeldag tussengevoegd tussen de 24e en de 25e.
Weet er iemand wat schrikkeljaar is in het Frans? - Ik zal het straks zeggen.
24 februari in een normaal jaar is de vijfde dag voor 1 maart, of in het latijn "ante diem sextum kalendas martis". Misschien verstaat ge sextum als zesde, en ergens klopt dat wel, maar alleen als ge telt zoals men dat deed in het oude Rome: drie dagen voor vandaag was het dinsdag: vandaag donderdag, gisteren woensdag, en de derde dag was het dinsdag. De schrikkeldag was een tweede 24 februari, dus "ante diem bis sextum kalendas martis". Vandaar het Franse woord voor schrikkeljaar: année bissextile is een jaar met een dag "bis sextum".
Na de juliaanse hervorming bleef men spreken over kalenden, nonen, en iden. De kalenden waren de eerste dag van de maand, de iden waren de 15e van maart, mei, juli en oktober, de 13e van andere maanden. De nonen vielen 8 dagen voor de iden. |
45 voor Christus was dus het eerste jaar van de nieuwe kalender, en het was een normaal jaar. Het volgende jaar, op de iden van maart (15 maart), werd Caesar vermoord. Hij heeft zijn systeem van schrikkeljaren nooit zelf toegepast.
Zijn opvolgers wilden de nieuwe kalender wel toepassen, maar de regel over de schrikkeljaren hadden ze verkeerd begrepen: zij maakten een schrikkeljaar van elk vierde jaar, maar volgens het Romeinse telsysteem: na 45 dus in 42, 39, 36, 33, 30, 27, 24, 21, 18, 15, 12, en 9.
In 12 v.C. werd keizer Augustus pontifex maximus. Vanaf dan, tot de invoering van het Christendom als staatsgodsdienst, bleef de titel verbonden aan
het ambt van keizer. Augustus bemerkte de fout van zijn voorgangers, en tussen 9 v.C en 8 n.C. sloeg hij drie schrikkeljaren over. Zo werd 8 n.C. het
eerste schrikkeljaar volgens de vierjarige cyclus voorzien door Julius Caesar.
700 jaar na Caesar kampte Mohammed met hetzelfde probleem. In zijn streek werd een maankalender gebruikt die aan het zonnejaar aangepast werd door af en toe een schrikkelmaand in te voegen, maar niemand kende daarvoor een goed systeem. En Mohammed had nog een bijkomend probleem: hij was geen pontifex maximus. De Arabieren dreven handel met verschillende landen, en in elk land besliste de lokale machthebber elk jaar of hij een maand zou tussenvoegen of niet. Mohamed kon niets doen: zijn enige macht was het woord van God. Gelukkig had God dat begrepen, en hij gaf een oplossing, in de koran, hoofdstuk 9, verzen 36 en 37:
Het aantal der maanden bij God is twaalf maanden in Gods schriftwoord op de dag waarop hij de hemelen en de aarde schiep. Vier daarvan zijn gewijd. Dat is de vaststaande godsdienst. Doet in die tijd dus geen onrecht aan uzelf, maar bestrijd de genotengevers altezamen zoals zij u altezamen bestrijden. En weet dat God is met de vrezenden.
Schrikkelmaanden zijn slechts toevoeging aan het ongeloof waardoor zij die ongelovig zijn in dwaling worden gebracht. Zij verklaren hen het ene jaar voor geoorloofd en een ander jaar voor ongeoorloofd om gelijk te komen met het aantal van wat God gewijd heeft verklaard en dan gewijd te verklaren wat God ongewijd heeft verklaard. Voor hen is schoonschijnend gemaakt de slechtheid van hun bedrijf. Maar God leidt niet recht de ongelovige lieden.
Door toepassing van de wil van God, duurt een jaar gemiddeld 354,367056 dagen. Er zijn 33 islamitische jaren in 32 zonnejaren. Er bestaat geen regel die zegt of een maand 29 dan wel 30 dagen duurt: het begin van een maand wordt vastgesteld door observatie van de hemel: het komt vlak na nieuwe maan, als een dunne boog zichtbaar wordt. Bij bewolkte hemel begint een nieuwe maand ten laatste 30 dagen na het begin van de vorige maand. In de praktijk worden data dikwijls op voorhand berekend met allerlei astronomische formules, die zelfs rekening houden met de plaats waar men zich bevindt. In Belgiê beslist de moslimexecutieve over het begin en het einde van de ramadan.
De joodse kalender is een gecombineerde zonne- en maankalender. In bijbelse tijden, mogelijk tot voor 2500 jaar (de Babilonische ballingschap), was die kalender zoals de islamitische gebaseerd op rechtstreekse waarneming van de hemel: maanden begonnen bij de eerste zichtbare maansikkel, en een bijkomende wintermaand adar 1 werd ingevoegd voor de normale adar als in het vorige jaar de maand nisan, normaal de eerste lentemaand, te vroeg gekomen was.
In het begin van onze tijdrekening werd mogelijk al een berekende kalender gebruikt, maar hierover bestaat geen zekerheid. De huidige kalender werd ingevoerd (of toch officiëel vastgelegd) in het jaar 359, door patriarch Hillel de tweede. Het is een berekende kalender zoals de juliaanse, maar ingewikkelder.
Voor het aantal maanden in een jaar, is het systeem redelijk eenvoudig. 19 jaar is bijna precies gelijk aan 235 maand. Dus gebruikt men een cyclus van 19 jaar, waarvan 12 normale jaren (12 maanden) en 7 schrikkeljaren (13 maanden).
Voor het aantal dagen is het systeem ingewikkelder. Een regulier jaar bestaat uit 6 maanden van 29, en 6 maanden van 30 dagen. De schrikkelmaand telt altijd 30 dagen. Een regulier normaal jaar telt dus 354 dagen, een regulier schrikkeljaar 384 dagen. De volledige cyclus van 19 jaar zou op die manier 6936 dagen duren, en dat is te weinig. In honderd jaar zou men 19 dagen moeten toevoegen. Maar het is nog ingewikkelder.
Ten laatste in het begin van het jaar berekent men hoe lang het jaar moet worden. Om te beginnen berekent men wanneer theoretisch de nieuwe maan zal vallen bij het begin van het volgende jaar. Daarvoor gaat men uit van een precies vastgelegde gemiddelde maandlengte (de eenheid waarmee men werkt is een 1080e van een uur, iets meer dan 3 seconden), en van een vastgelegde tijd van de alleerste nieuwe maan. Daarna past men die voorlopige datum aan, door achtereenvolgens vier regels toe te passen, die rekening houden met de dag van de week en het uur van de dag van de nieuwe maan, en met de vraag of het huidige jaar en of het volgende jaar schrikkeljaren zijn. De regels zorgen ervoor dat een jaar regulier kan zijn, verlengd met een dag, of verkort met een dag. Bovendien is de eerste dag van het jaar (1 tisjri, voor ons ergens in september of oktober) altijd een maandag, dinsdag, donderdag of zaterdag, en zal men het volgende jaar met dezelfde regels dezelfde voorwaarden kunnen vervullen.
Waarom moet het jaar beginnen op bepaalde dagen van de week? En waarom jaren inkorten, als ze zo al gemiddeld te kort zijn? Het antwoord is dat feesten vastgelegd zijn op bepaalde data, en gezien het verbod om te koken of lasten te dragen op zaterdag, mogen die vastgelegde data niet vallen op bepaalde weekdagen. Het meerdaagse paasfeest kan niet beginnen op zondag, want de voorgaande dag moeten men het eten klaarmaken voor de hele paastijd. En vrolijk zwaaien met takken van vier boomsoorten, zoals tijdens het loofhuttenfeest, dat kan niet op zaterdag. Maar als het jaar op de juiste dag begint, is dat allemaal geen probleem.
Het weglaten of toevoegen van een dag gebeurt in een van de maanden na tisjri: chesjvan, normaal 29 dagen, kan een dag bijkrijgen, en kislev, normaal 30, kan er een verliezen.
De gemiddelde jaarlengte is 365,2468 dagen, of 12,368421 maanden. Een maand duurt 29,530594 dagen.
Voor christenen is het joodse paasfeest belangrijk. Dat wordt gevierd van 15 tot 20 nisan. Het belangrijkste feest van de eerste christenen, nu gekend als Goede Vrijdag, was een verjaardag op 14 nisan, en niet noodzakelijk een vrijdag. De christenen van Rome waren de eersten om de volgende zondag te vieren, ons huidig Pasen.
In het begin volgden de christenen gewoon de joodse kalender om de datum van Pasen te bepalen, ook al gebruikten ze in het dagelijks leven een andere kalender. Maar in de vierde eeuw gaf keizer Constantijn de Grote zich uit voor christen. Als christelijk keizer riep hij in 325 het eerste concilie van Nicea bijeen, om een antwoord te vinden op een theologische vraag die al lang de christenen verdeelde: is Jezus Christus een mens, een god, of de zoon van God? Hoeveel goden zijn er, en hoeveel zonen hebben ze?
En terwijl ze dan toch samen waren, moesten de bisschoppen een probleem oplossen dat waarschijnlijk alleen een probleem was voor de keizer zelf.
Constantijn was half christen, half zonneaanbidder. Voor hem was het vanzelfsprekend dat een zonnejaar begint en eindigt met de lenteequinox, en hij kon er maar niet bij dat Pasen soms op het einde, soms in het begin van het jaar gevierd werd. In sommige jaren vierde men Pasen zo twee keer (in het begin en op het einde), en in andere jaren werd het helemaal niet gevierd.
Om de keizer te plezieren, en toch de traditie niet te veel geweld aan te doen, beslisten de bisschoppen om het christelijk paasfeest los te koppelen van het joodse, en Pasen te definiëren als de zondag na de eerste volle maan van de lente. Voor de berekening gaat men uit van de veronderstelling dat de lente altijd begint in de morgen van 21 maart, en wat de maand betreft, laat men details vallen, en rekent met de gemiddelde lengte van de synodische maand. De berekeningsmethode van het concilie was niet helemaal duidelijk, en gedurende een eeuw waren er nog enkele aanpassingen, maar de definitie bleef onveranderd.
In de veertiende eeuw merkte men op dat Pasen al maar later kwam ten opzichte van de echte lente, en in volgende eeuwen kwam het meer en meer voor dat Pasen de volle maan voorafging. In de zestiende eeuw liet paus Gregorius 13, pontifex maximus, de zaak bestuderen, en in 1582 aanvaarde hij een voorstel van kalenderhervorming. Om het begin van de lente opnieuw op 21 maart te brengen, liet hij 10 dagen vallen: donderdag 4 oktober 1582 werd gevolgd door vrijdag 15 oktober. In het vervolg zouden er minder schrikkeljaren komen. Volgens het juliaanse stelsel is elk jaar dat deelbaar is door vier een schrikkeljaar. Gregorius voerde een uitzondering in: als het jaartal deelbaar is door 100, maar niet door 400, dan is dat geen schrikkeljaar. De gemiddelde lengte van een jaar werd dus 365,2425 in plaats van 365,25 dagen.
Wat de volle maan betreft, werd de berekening aangepast aan de nieuwe lengte van het jaar, maar ook iets verbeterd. Toch werd de berekening niet te veel aangepast, om de voorgangers niet te beledigen, die toch ook goed werk geleverd hadden.
(Voor de geïnteresseerden deel ik een pagina uit met een rekenmethode aan de hand van tabellen van Pasen volgens de juliaanse en de gregoriaanse kalender, en
een andere pagina met de zelfde berekeningen per computer volgens de methodes van Delambre en Butcher.)
Beeld u in. Een geschiedkundige heeft weet van twee feiten: feit A gebeurde op 10 februari van een bepaald jaar, feit B op 2 maart van hetzelfde jaar. Hij heeft de indruk dat A een gevolg is van B. Kan dat? Ja het kan, op voorwaarde dat 2 maart in dat jaar 10 februari voorafging. Bijvoorbeeld omdat het jaar begon op 1 maart en eindigde op de laatste dag van februari.
We weten allemaal dat september de zevende maand is, oktober de achtste, november de negende en december de tiende. In het oude Rome, tot honderd jaar voor Caesar, begon het jaar in maart en eindigde het in februari. Nu begint hetzelfde jaar, dezelfde cyclus, in januari, en eindigt in december. Dat is het probleem van de jaarstijlen.
In Engelse teksten gebruikt men de afkortingen "o.s." (old style = oude stijl) en "n.s." (new style = nieuwe stijl) om de juliaanse en de gregoriaanse kalender te onderscheiden. Dat komt doordat in Engeland en Wales dezelfde wet de gregoriaanse kalender invoerde en de jaarstijl veranderde: van 25 maart ging men over op 1 januari als begin van het jaar. |
Men noemt het jaarstijl, omdat tot enkele eeuwen geleden niemand geïnteresseerd was in jaartallen. De kalender definieert een oneindige cyclus. Elk jaar zijn er verschillende feesten. Men viert de oogst, de nieuwe wijn, het nieuwe licht, de eerste bladeren, om het even wat, maar geen enkel feest heette Nieuwjaar. Jaren werden alleen onderscheiden in contracten en andere geschreven documenten, en de jaarstijl werd gezien als een deel van de algemene schrijfstijl.
Met de romeinse kalender, en zijn juliaanse en gregoriaanse variant, kan men verschillende jaarstijlen hanteren. Meer bepaald in de juliaanse kalender begon het jaar (afhankelijk van plaats en tijd) effectief op 1 september, 25 december, 1 januari, 1 maart, 25 maart, 1 mei, Goede Vrijdag, Stille Zaterdag, of Paaszondag.
De drie laatste mogelijkheden worden samen de paasstijl genoemd, en waar die stijl toegepast werd is het niet altijd duidelijk welk van die drie dagen
Nieuwjaar was. Nu is dat eigenllijk niet zo belangrijk, omdat er maar twee dagen zijn waarover men kan twijfelen tot welk jaar ze behoren. De paasstijl
werd gebruikt in Brabant van de 13e tot de 16e eeuw, in Vlaanderen van de 11e tot de 16e. Hij zorgde ervoor dat sommige jaren merkelijk langer waren dan
andere, dat bepaalde data niet bestaan, en dat men andere data moest onderscheiden met de toevoeging "na Pasen" (in het begin van het jaar) en
"voor Pasen" (op het einde).
Als men dan toch jaren onderscheidt, dan kan men ze ook een naam geven. In de bijbel staan er volop tijdsaanduidingen zoals "in het derde jaar van koning Dinges". Niet alleen koningen van Israel en Judea werden gebruikt als referentie, maar alle lokale machthebbers. Ook in andere streken bestond die gewoonte. Zelfs in de Romeinse Republiek, die niet geregeerd werd door een koning of een president, maar door twee gelijkwaardige consuls, sprak men over jaren als "het jaar van Dinges en Danges". Om dergelijke aanduidingen te begrijpen, hielp het wel dat er op het Forum een muur stond waarin alle namen van de opeenvolgende consuls gebeiteld waren.
Op het einde van de vierde eeuw gebruikte de christelijke priester en historicus Paulus Orosius de jaartelling ab urbe condita (sinds de stichtting van Rome). Zijn referentie was de stichtingsdatum die in de eerste eeuw voor Christus berekend was door Marcus Terentius Varro: 753 v.C.
Een andere jaartelling die men in die tijd gebruikte, was a.D. (anno Diocletiani), ingevoerd na de dood van de grote keizer Diocletianus, en die rekende vanaf het begin van diens regeerperiode, 20 november 284.
Maar in het jaar 525 van onze tijdrekening, vroeg de paus aan monnik Dionysius Exiguus om de paasdata te berekenen voor de komende eeuw. De monnik wou de antichristelijke keizer doen vergeten, en daarom gebruikte hij in zijn tabel twee jaartellingen: de gewone a.D. en de nieuwe a.i.D. (ab incarnatione Domini, sinds de vleeswording van de Heer). Hij legde de geboorte van Christus vast zonder ze echt te berekenen, op 25 december van het jaar 753 a.u.c. Een van de redenen om die datum te kiezen, was dat op die manier schrikkeljaren gemakkelijk te herkennen waren, want deelbaar door 4.
Vier eeuwen later, in 1060, maakte de katholieke kerk deze jaartelling "na Christus" officiëel, en later werd ze dikwijls aangegeven als a.D. (anno Domini).
Oostelijke christenen gebruikten een andere jaartelling: zij rekenden vanaf de schepping van de wereld, in 5509 v.C. Rusland gebruikte die jaartelling tot 31 december 7207. Tot op heden is dit de grootste datum in de Russische geschiedenis. De volgende dag begon het jaar 1700.
Ook de joden gebruikten, sinds de kalenderhervorming van Hillel, jaren sinds de schepping. Maar hun wereld is 1748 jaar jonger dan die van de oostelijke christenen. De schepping duurde 6 dagen, en begon op 5 oktober (juliaanse datum) van het jaar 3761 v.C. Die avond schiep God het licht. De volgende dag was de eerste tisjri van het eerste joodse jaar.
Islamieten tellen de jaren, als ze geen andere kalender gebruiken, vanaf de vlucht van de profeet uit Mekka naar Medina, op 16 juli 622.
In het oude Rome was elke achtste dag marktdag, onafhankelijk van de datum. Die achtdaagse week had geen enkele mythologische betekenis, enkel een praktische: op marktdagen kwamen boeren naar de stad, en kochten de stedelingen groenten. In de keizertijd werd die marktdag enkele keren vervroegd of uitgesteld ter gelegenheid van feestdagen, of er werd toch minstens over die mogelijkheid gesproken. Het principe van de achtdaagse cyclus bleef, maar men wou er niet altijd strikt aan vasthouden. In dezelfde periode maakte men, onder invloed van het oostelijke deel van het rijk, kennis met de week van zeven dagen. In 321 stelde keizer Constantijn de zondag in als feestdag ter ere van de zon. Daardoor voerde hij eigenlijk de zevendaagse week in, in de plaats van de achtdaagse. Niet lang daarna was iedereen de achtdaagse week vergeten.
De zevendaagse week heeft een langere geschiedenis. De joden namen ze over van de Babiloniërs, die ze zelf waarschijnlijk hadden leren kennen in Indië. In Egypte werd de maanmaand ooit verdeeld in vier gelijke delen, wat dus leidde tot weken van 7 of 8 dagen. Maar de Indische traditie gaf een magische betekenis aan het getal zeven, en aan elk van de zeven dagen. Ze waren gewijd aan de zeven bewegende hemellichamen: Zon, Maan, Mars, Mercurius, Jupiter, Venus en Saturnus.
De joden namen die verering van de planeten niet over, maar hadden wel een strenge wet, toegeschreven aan de schepper van het heelal, die verbood te werken op de zevende dag. De christenen namen dat verbod over, en kozen alleen een andere dag als zevende. Ook islamieten hebben een wekelijkse gebedsdag. Hun speciale dag is de vrijdag.
Door die sterke religieuse band lijkt de zevendaagse week veel onaantastbaarder dan de achtdaagse week van de Romeinen. De Franse Revolutie heeft geprobeerd een tiendaagse week in te voeren. Dat heeft 13 jaar gewerkt. In de Sovjetunie heeft men 2 jaar geëxperimenteerd met een week van 5 dagen, en daarna nog 9 jaar met een week van 6 dagen. In 1940 werd de zevendaagse week heringevoerd.
Ik moet daar wel bij zeggen dat die tien-, vijf- en zesdaagse weken eigenlijk geen echte weken waren. De tiendaagse en de zesdaagse week hadden wel een algemene rustdag, en in de vijfdaagse week was er een afzonderlijke rustdag voor elk van vijf groepen van werkers. Maar het waren geen weken omdat ze niet ononderbroken doorgingen. De drie systemen waren gebonden aan de jaarkalender, en er waren maar 360 dagen per jaar toegewezen aan die zogenaamde weken. De 5 of 6 andere dagen hadden een speciale status, en doorbraken het ritme.
De zevendaagse week is onze oudste en meest stabiele kalender. Er is geen enkele aanwijzing in de geschiedenis dat men ooit een dag zou overgeslagen hebben, of de volgorde van de dagen zou hebben gewijzigd. Ik heb gezegd dat men bij de invoering gregoriaanse kalender tien dagen heeft laten vallen. Die tien dagen werden weggehaald uit het jaar, maar niet uit de week: na donderdag was het gewoon weer vrijdag. En als er in een 4000 jaar oude babilonische tekst gesproken wordt over iets dat gebeurd is op een zondag, dan is er geen twijfel mogelijk: het aantal dagen vanaf dan tot vorige zondag is deelbaar door 7. Dat kan helpen als men data moet interpreteren in oude teksten. Als er twijfel is over de gebruikte jaarstijl, of tussen een juliaanse of een gregoriaanse datum, maar het document vermeldt ook de dag van de week, dan kan dat gebruikt worden om na te gaan welke van twee veronderstellingen de juiste is.
Jaartallen zijn niet echt jaargetallen. Jaren hebben een volgnummer, geen getal. Er bestaat geen jaar een. Het jaar na de geboorte van Christus is het eerste jaar na Christus. Het jaar daarvoor is het eerste jaar voor Christus. Voor een jaar 1 verwacht men een jaar 0. Maar voor een eerste jaar kan er alleen een tweede jaar zijn, of een eerste jaar in de andere richting.
Astronomen hebben dat niet graag. zij moeten dikwijls rekenen met observaties uit heel uiteenlopende periodes. Om die reden gebruiken ze een enkele kalender voor de hele geschiedenis. Traditioneel was dat de juliaanse kalender. De gregoriaanse hervorming heeft daar niets aan veranderd: de nieuwe kalender was nog ingewikkelder dan de vorige, dus nog minder geschikt voor berekeningen. Ook hebben astronomen altijd gerekend met jaargetallen, niet met volgnummers. Voor het jaar 1 was er het jaar 0, en het tweede jaar voor Christus is het jaar -1.
Maar ook de juliaanse kalender wordt niet meer gebruikt door astronomen. Nu gebruiken ze de juliaanse dag, een systeem voorgesteld in 1583 door de Nederlandse historicus van Franse afkomst Joseph Justus Scaliger, en in de negentiende eeuw onder astronomen gepropageerd door de Britse astronoom John Herschel.
De juliaanse dag is het dagnummer vanaf de eerste januari 4713 v.C.
Astronomen gebruiken ook de juliaanse datum, maar opgelet: de juliaanse datum is geen datum volgens de juliaanse kalender, maar een reëel getal dat de tijd in dagen (en dus niet in uren, minuten en seconden) aangeeft sinds de al genoemde eerste januari, 12 uur UT. Die juliaanse datum is over heel de wereld dezelfde. Een juliaanse dag begint 's middags, midden tussen twee nachten in Greenwich.
Nu we het toch over het begin van de dag hebben: voor joden en islamieten begint een nieuwe datum bij zonsondergang. Ook bij ons was dit een algemene gewoonte, tot de komst van het mechanische uurwerk. Toen men de tijd nog mat met een zonnewijzer, bestond een dag uit twaalf even lange uren. Ook de nacht werd in gelijke delen verdeeld (twaalf uren bij de joden, vier wachtperiodes bij de Romeinen). Maar met een mechanisch uurwerk kon dat niet meer: dat kon niet omgaan met de altijd wisselende tijdsduur tussen zonsop- en -ondergang, en dus werd het volledige etmaal verdeeld in 24 gelijke delen. De cyclus van twaalf uren begon telkens op de middag en om middernacht. En middernacht werd officiëel het begin van een nieuwe datum.
De wereldtijd heeft daar niet veel aan veranderd. We gebruiken nu allemaal de tijd van Greenwich, maar naargelang het land wordt daar een geheel aantal uren bijgeteld of afgetrokken, zodat de middag ongeveer om 12 uur valt. De datum verandert ook in elk land om 24 uur, rond middernacht.
Maar voordat ik verder kan gaan over de officiële tijd, moet ik nog iets zeggen over de natuurkundige tijd.
Het uur is een kalendereenheid: het dient om een tijdstip aan te geven, een positie in de tijd. Maar tegelijk is het een fysieke eenheid: men meet er de tijdsduur mee, en afgeleide fysieke grootheden, zoals de snelheid.
Voor gebruik in de kalender hebben we genoeg aan de twaalf dag- en twaalf nachturen. Als er maar een technisch middel is om ze te meten, en om ze te verdelen in minuten van gelijke lengte, dan is dat ruim genoeg om een afspraak vast te leggen, of om de tijd te noteren in het proces-verbaal van een verkeersongeval. Maar stel u voor dat ze gebruikt worden als fysieke eenheid. In de omgeving van scholen geldt een zone dertig: men mag er niet sneller rijden dan 30 kilometer per uur. Op een zomerdag is dat een redelijk lage snelheid: kinderen die de school uitkomen dreigen al te snel te lopen. Maar op een winterdag, of in de zomer tijdens de nacht, is een botsing met dezelfde nominale snelheid dodelijk.
In fysica en techniek heeft men een constante tijdseenheid nodig. Als de beweging van de aarde regelmatig genoeg is kunnen we deze gebuiken om de tijd te meten. Zo niet, dan hebben we een andere referentie nodig.
De indeling van de zonnedag in 24 gelijke uren was een eerste stap in de definitie van een fysieke tijdseenheid. De gewone tijdseenheid in de fysica is de seconde, en oorspronkelijk was dat een 3600e van een uur, een 86400e van een zonnedag. Maar eigenlijk zijn etmalen niet altijd even lang.
Twee factoren spelen daarbij een rol. Beide hebben te maken met de beweging van de zon ten opzichte van de sterren. Vanuit ons perspectief bewegen de zon en de sterren van oost naar west. Maar de zonnedag duurt langer dan de sterredag. Dat betekent dat de beweging van de zon trager is, en als we de sterren als vast zien, dan beweegt de zon naar het oosten. Het is deze beweging, tegengesteld aan die van de sterren, die maakt dat de zonnedag langer duurt.
Maar naargelang de seizoenen bevindt de zon zich soms ten zuiden en soms ten noorden van de evenaar. Tussenin beweegt ze niet recht naar het oosten, maar een klein beetje naar het zuidoosten of het noordoosten. En omdat alleen het deel van die beweging dat naar het oosten gericht is de dag verlengt, kunnen we besluiten dat de langste dagen deze zijn waarop de zon wel recht naar het oosten beweegt, dat is wanneer de zon zich dicht bij haar meest noordelijke of meest zuidelijke punt bevindt: in december en in juni.
Ten tweede, de snelheid waarmee de zon beweegt varieert gedurende het jaar. De omloopbaan van de aarde om de zon is een ellips, bijna een cirkel, maar toch een klein beetje afgeplat. Als de aarde zich het dichtst bij de zon bevindt, is haar beweging, dus de schijnbare beweging van de zon ten opzichte van de sterren, op haar snelst. Dat is tussen 2 en 5 januari, en het vergroot de maximale daglengte van december, en verkleint die van juni.
Het globale effect hiervan is dat de lengte van de zonnedag groeit van maart tot juni en van september tot december, en afneemt van december tot maart en van juni tot september. In 1998 bijvoorbeeld, op 22 december, duurde de werkelijke zonnedag 29,9 seconden langer dan de referentietijd van 24 uur, en op 26 september duurde hij 21,3 seconden minder.
Door de optelling van opeenvolgende verschillen, verschuift de echte dag voortdurend ten opzichte van de gemiddelde tijd, met als grootste maxima 14 minuten in februari (de dag begint later dan gemiddeld) en 16 minuten in november (de dag begint vroeger).
Toen men de tijd van Greenwich invoerde, was dat GMT: de gemiddelde zonnetijd van Greenwich. De officiële lengte van de dag was de gemiddelde zonnedag gemeten over een jaar, en in Greenwich viel het officiële middernacht gemiddeld samen met de echte middernacht.
SterrendagToen men het begrip sterrendag invoerde, wist men al dat vaste sterren niet helemaal vast zijn, en, hoewel het verschil klein is, is de siderische dag in theorie verschillend naargelang de ster die men als referentie neemt. Maar men kende de afstand naar de sterren nog niet: men kon dan ook niet kiezen voor de verste sterren als algemene referentie. Voor de sterrendag neemt men als referentie niet een bepaalde ster, maar het lentepunt: de richting waarin de zon zich bevindt tijdens de lenteequinox. Dat lentepunt beweegt heel traag ten opzichte van de sterren: het maakt een volledige omloop in 26.000 jaar. Een sterrendag is 0,008 seconden korter dan een siderische dag. |
Tot in het begin van de twintigste eeuw was de fysieke seconde gedefinieerd aan de hand van de gemiddelde zonnedag. Daarna werd ze gedefinieerd als een deel van de sterrendag: een sterrendag duurt 86.164,091 seconden. Ik heb al uitgelegd wat een siderische dag is. Om niet te ver in details te gaan: een sterrendag is ongeveer hetzelfde.
Maar er blijft een probleem: ook de sterrendag verandert:
In 1960 werd een nieuwe definitie van de seconde aanvaard: ze hing niet meer af van de draaiing van de aarde, maar van de nog stabielere omloop van de aarde om de zon: de seconde werd een bepaald deel van het tropisch jaar. Of juister gezegd, omdat ook jaren niet altijd even lang zijn, werd de lengte van het tropisch jaar waarvan het midden gelijkviel met het begin van het jaar 1900 vastgelegd op 31.556.925,9747 seconden.
Maar kan dat wel: het jaar 1900 meten en hermeten? Ja en nee. Enerzijds ja: de verschillen tussen opeenvolgende jaren zijn heel klein en heel regelmatig. Men kan die variaties meten, en daaruit de lengte van 1900 berekenen. Anderzijds nee: hoe verder het referentiejaar, hoe minder precies men het zal kunnen nameten. De nieuwe definitie van de seconde was beter dan de vorige, maar niet geschikt voor eeuwenlang gebruik.
Een seconde is de duur van 9 192 631 770 perioden van de straling die correspondeert met de overgang tussen de twee hyperfijnenergieniveaus van de grondtoestand van een cesium-133-atoom in rust bij een temperatuur van 0 K. |
In 1967 aanvaardde men de huidige atomaire definitie. De seconde hangt niet langer af van astronomische waarnemingen, noch van de regelmaat of de
onregelmatigheden in de beweging van de aarde. De huidige seconde kan men meten in een goed uitgerust laboratorium, dat zich om het even waar mag
bevinden: op Aarde, op Mars, of in de omgeving van een andere ster. Wat men meet, is de frequentie van straling die uitgezonden wordt door een
welbepaald atoom, als het geëxciteerd wordt op een welbepaalde manier. Men kan dat heel precies meten, en men weet dat die tijdsduur nooit zal
veranderen.
De nieuwe definitie van de seconde heeft ook de kalendertijd beïnvloed. TAI, de internationale atoomtijd, is de tijd die gemeten wordt door 260 met elkaar verbonden atoomklokken in 60 landen. Op 1 januari 1958 was deze gelijk aan GMT. Vanaf dan telde ze enkel atoomseconden, zonder te kijken naar de sterren, en telde elke dag voor exact 86400 seconden.
Voor de natuurkunde is deze fysieke definitie van de seconde onmisbaar. Bijvoorbeeld voor satelietnavigatie (gps en gelijkaardige systemen), waarbij uw huidige positie berekend wordt uit tijdsverschillen tussen signalen die ge ontvangt van meerdere satelieten, moeten die satelieten heel precieze atoomklokken gebruiken. Maar voor kalendergebruik moet de dag een dag blijven, en het uur mag niet te veel afwijken van de astronomische realiteit.
Daarom werd in 1972 UTC (gecoördineerde wereldtijd) ingevoerd om GMT te vervangen. UTC gebruikt de seconden van de atoomtijd, maar door gebruik van een systeem van schrikkelseconden, blijft hij altijd gelijk aan GMT plus of min 0,9 seconden. Schrikkelseconden worden zo nodig toegevoegd op het einde van 30 juni of 31 december. Een schrikkelseconde wordt aangegeven als 23:59:60, en komt dus tussen 23:59:59 en 00:00:00. Van 1972 tot 2016, in 45 jaar, werden 27 schrikkelseconden ingevoegd. In principe kan men ook een seconde weglaten, maar dat is nog niet nodig geweest.
Dat was het dan. Ik heb gesproken over de seconde, de dag, de maand en het jaar. Ik heb ook afgeleide eenheden vermeld, zoals het uur en de week. En ik heb gesproken over hoe men toch minstens enkele van die eenheden kan combineren in een systeem om het leven te regelen, om afspraken te kunnen maken, en om geschiedenis te kunnen bewaren.
Datum waarop deze pagina laatst werd bijgewerkt: 2020-02-17